Nog een week, dan is het zover. Dan ga ik 42 kilometer en 195 meter hardlopen. Of 26 mijl en 385 yards, zoals de Engelsen liever zeggen. Als ik aan mensen vertel dat ik een marathon ga lopen, dan krijg ik bewonderende of meewarige blikken. Knap! zegt de één, madness, denkt de ander. En ik moet bekennen dat ik zelf ook niet altijd goed weet waar ik aan begonnen ben.
Aan de ene kant is het allemaal vrij eenvoudig. Trainen voor een marathon betekent gewoon trouw je schema volgen, elke week een beetje verder en een beetje meer, goed voor jezelf zorgen, genoeg uitrusten, tijd nemen voor je lange duurlopen, en de krachtoefeningen niet vergeten.
Aan de andere kant betekent het ook dat een hele dag in beslag genomen kan worden door die ene lange loop van 30 kilometer, dat ik de rest van de dag zere benen heb, dat uitjes gepland moeten worden om mijn hardloopschema heen, dat uitslapen op zaterdag verleden tijd is, en dat als mijn loop niet goed ging, ik de rest van de dag twijfel aan de haalbaarheid van het hele plan.
Marathontraining kent z’n ups en downs. Maar als ik alles bij elkaar optel, dan zijn de ups toch ruimschoots in de meerderheid. Het hardlopen heeft me de afgelopen drie jaar al heel veel gebracht, en deze nieuwe fase brengt ook weer nieuwe hoogtepunten.
Natuurlijk heb ik het geluk dat ik flexibel werk heb en momenteel weinig andere (sociale) verplichtingen. Ik kon mijn runs plannen op de momenten die mij uitkwamen en dus altijd tijdens daglicht. Ik had ook tijd om na een intensieve lange duurloop van 3+ uur een dutje te doen. Ik denk dat dat bij heeft gedragen aan het feit dat ik amper last heb gehad van pijntjes. O, en de kurkumathee en het bietensap natuurlijk ;-)
Maar los daarvan: het is geweldig om elke week je grenzen te verleggen. Om verder en verder te kunnen hardlopen. Van halve marathon naar 25 naar 27 naar 30 kilometer. Om je benen sterker en sterker te voelen worden. Om sneller en sneller te worden op de kortere afstanden. En om mezelf fit en sterk te voelen.
Tijdens mijn marathontraining liep ik de halve marathon van Cambridge onder de twee uur (1.58.08! – tempo 5’35), vanmorgen liep ik de plaatselijke Parkrun (4.9km) in 25.02 minuten (tempo 5’09). Tijden waarvan ik vorig jaar alleen maar kon dromen. Hardlopen vind ik onder andere zo leuk omdat ik ervan hou competitief te zijn – en te strijden om mijn eigen persoonlijke records te verbreken. Het gaat me zeker niet alleen maar om sneller worden, maar sneller worden betekent ook makkelijker en soepeler rennen en dus nog meer plezier in het lopen zelf.
Ondertussen luisterde ik eindeloos veel podcasts en luisterboeken en las ik alle blogs die ik over marathontraining kon vinden. Ik experimenteerde met gels (ja, die eet je dus tijdens de marathon!), had meer sportkleding dan gewone kleding in de was, ging iedere week naar de hardloopclub om gewoon even ongegeneerd met andere hardloopgekkies te kunnen praten. Ik ontdekte nieuwe hardlooproutes, merkte hoe mijn hartslag bij hetzelfde tempo steeds lager werd, en zag de natuur van januari tot april veranderen van winter in lente. Opeens was 16 kilometer niet meer ver, en bleek de grootste uitdaging tijdens de lange duurlopen meer mentaal dan fysiek te zijn: hoe blijf je in het moment zonder moedeloos te worden van al die kilometers die nog voor je liggen? Het hardlopen gaf me rust en ruimte in mijn hoofd en afgelopen week merkte ik dat ik van een rustige 10 kilometer uitgeruster terugkwam dan ik was vertrokken.
Volgende week zal blijken of al die kilometers genoeg zijn geweest. Dan ren ik de marathonafstand in het Engelse kuststadje Brighton. Ik heb lang getwijfeld of het tempo waar ik voor trainde realistisch was, maar ik heb besloten om het gewoon te gaan proberen. Hoe sneller ik ren, hoe eerder die kilometers voorbij gaan, tenslotte! En als het niet lukt, dan ga ik gewoon langzamer. In ieder geval zal ik na afloop weten waar ik dan precies aan begonnen ben.
Over acht dagen schrijf ik hoe mijn marathon ging – beloofd!