
Ze keek me aan. In het echt was haar blik nog indringender dan op de vele foto’s die ik van haar had gezien. Nu zat ik zelf voor haar.
Ze droeg haar kind op de arm. Achter haar de zee van waaruit ze was opgerezen. Zij en haar kind gehuld in glimmend folie, een isoleerdeken die koude mensen warm maakt.
Ze keek me aan. Ze keek tot in mijn hart. Ik zag in haar blik wanhoop om het vluchten, pijn om het geweigerd worden, maar ook vastberadenheid en moed. Hoe ontvang jij mij? vroeg ze. Wat doe jij om mij te helpen?
Het blote voetje van haar kind stak onder de deken uit.
Ik was naar Den Haag gekomen om haar te ontmoeten. Ik vond haar in een kapel waar vierentwintig uur per dag mensen zingen, bidden, spreken en stil zijn. Hier wordt de lofzang gaande gehouden, omdat een gezin zich schuil houdt op zolder. Gevlucht naar een betere toekomst en nu, na jarenlang wachten, bang eruit gezet te worden.
Ik zat op een stoel voorin de kapel. Ik luisterde naar de twee vrouwen die het ochtendgebed vormgaven. Toen zij weggingen, mochten wij. Samen met mijn man en broer hielden wij op onze beurt de viering gaande. We zongen over het koninkrijk van God, en over dat niets ons bang zal maken, en over Christus die ons zal hoeden.
En al die tijd keek ze toe. Haar kind op de arm. In haar blik droeg ze alle vluchtelingen met zich mee. Alle mensen die door de zee, de woestijn of gevaarlijke grenzen de overkant proberen te bereiken. Alle mensen die geen plek meer hebben in hun geboorteland. Alle mensen die hun familie zijn kwijtgeraakt. Alle mensen die wanhopig een nieuwe toekomst willen beginnen. Alle mensen die gestrand zijn aan de rand.
In haar blik zag ik Jezus. Hoe hij steeds weer de zegen uitsprak over hen die verloren waren, hoe hij de grensgebieden opzocht, hoe hij de kinderen omarmde. Ik zag Jezus in het kind op haar arm met diezelfde blik als de moeder. In dat kleine blote voetje dat onder de deken uitstak.
Het deed pijn. Die blik. Dat voetje. Overweldigend kan het leed van de wereld zijn. Het enige dat ik kon fluisteren was: Kyrie Eleison. Heer, ontferm u.
Na ons kwam er weer iemand anders de kapel in. Hij had er drie uur voor moeten reizen en nam de viering over. Ik ging naar huis, maar zij bleef me aankijken.