Mijn broertje vroeg een paar weken geleden naar mijn profielwerkstuk, dat ik in de zesde klas maakte voor het vak Nederlands. Hij had inspiratie nodig voor een opdracht (hij zit nu zelf in de zesde klas). Ik stuurde hem mijn werkstuk, dat ging over het verschil in twee Bijbelvertalingen als het gaat om teksten over vrouwen. Ik keek het zelf ook nog even door en belandde bij de onderzoeksvraag die ik mezelf toen had gesteld:
‘Zijn er vanuit genderlinguïstisch oogpunt duidelijke verschillen aan te wijzen in de vertaling van Paulus’ vrouwenteksten in de Statenvertaling en de Nieuwe Bijbelvertaling?’
Een voorbeeld van mijn diepgravende onderzoek: in de Statenvertaling moeten vrouwen hun mannen onderdanig zijn, in de Nieuwe Bijbelvertaling moeten ze het gezag erkennen van hun man. Ik las wat ik destijds geschreven had over de stereotiepe woorden rond mannen en vrouwen (stoer-gevoelig, sterk-lief enzovoorts). Het was echt een boeiend onderwerp, en ook al besloot ik een paar maanden later om niet Nederlands, maar Geschiedenis te gaan studeren, uiteindelijk zou ik toch belanden bij Theologie én gaan begrijpen waarom dit soort feministische vragen eigenlijk belangrijk zijn.

foto van: http://www.unsplash.com
Wat er in onze taal verborgen zit
Een paar jaar na dat bewuste werkstuk ging het onderwerp echt voor me leven. Ik kan het precieze moment niet meer aanwijzen, maar langzamerhand begon ik te voelen wat ik al eerder in mijn profielwerkstuk rationeel had opgeschreven: hoe taal aan de ene kant laat zien hoe we denken over mannen en vrouwen, en aan de andere kant hoe mensen beïnvloed worden door bepaalde taal te gebruiken als het gaat om mannen of om vrouwen. Ik ging het opeens overal horen en zien. De aarzelende manier waarop de vrouwen van mijn studentenvereniging vragen stelden en de zelfverzekerde manier waarop de mannen aannamen dat hun vraag boeiend en belangrijk was. De hoeveelheid mannelijke leiders, professoren. En ik ging het ook zien in de kerk. Want God is in de kerk toch vooral mannelijk – ook al zeggen we dat dat niet zo is. Naar God verwijzen we met ‘Hij’ en ‘Hem’ en de beelden voor God zijn veel vaker mannelijk dan vrouwelijk: heerser, rechter, vader. Om nog maar te zwijgen van de minieme rol die vrouwen kregen toegewezen in zowel wereld- als kerkgeschiedenis en die zij nu in sommige kerken nog steeds moeten accepteren.
Maar het verschil tussen mannen en vrouwen is natuurlijk niet het enige wat we weerspiegeld zien in onze taal. Er is nog veel meer ongelijkheid te bespeuren: hoe we spreken over homo’s, over mensen met een niet-witte huid, over andere culturen, over iedereen die maar een beetje anders is dan de mainstream. Wat zit er veel in onze taal verborgen aan oordeel, macht en privilege. Ik zie het meer en meer en waarschijnlijk zie ik nog niet de helft.
Een disclaimer in de kerk
Vorige maand was ik in Londen op ‘inspiratiereis’ langs verschillende kerken, samen met anderen uit Utrecht. Daar zag ik, meteen de eerste ochtend, een mooi voorbeeld van een kerk die zich bewust is van haar taal: St. Martin in the Fields. In de liturgie die de kerkgangers uitgedeeld kregen, stond een welkomstwoord dat afsloot met een alinea over ‘Language in Worship’. Vrij vertaald was dit de inhoud:
“We hebben God leren kennen in de vreemdeling en de verworpene, in de voerbak en aan het kruis. Deze God is niet de God van macht en controle alleen. Deze God heeft geen voorkeur voor één bepaald gender. We gebruiken hier oude teksten uit de traditie, maar we zoeken in onze eredienst ook naar woorden die bevestigen dat God zowel mannen als vrouwen liefheeft. We vereren God als drieëenheid: Vader, Zoon en Heilige Geest. En als we God ‘Eén’ noemen, dan erkennen we dat God mannelijkheid en vrouwelijkheid overstijgt.”
Een soort ‘disclaimer’ voordat de liturgie begon. Ik vond het mooi, vooral omdat het mezelf weer stil deed staan bij hoe de christelijke God zichzelf laat kennen juist in wat niet-machtig en niet-stoer is. Met zo’n disclaimer is de mannelijke taal van de liturgie natuurlijk niet weggenomen, maar men erkent in ieder geval dat het zo is. Een mooi aanzetje richting een meer inclusieve taal in de liturgie.
Hoe ik ontdekte dat mijn God een man was
En voor je nu denkt dat ik zo’n voorganger in de kerk ben die over God alleen maar ‘Zij’ en ‘Haar’ zegt: juist mijn eigen schroom om dat te doen, heeft me aan het denken gezet. Het voelde voor mij ontzettend gek om bij de aanhef van een gebed te zeggen: ‘God, onze Vader en Moeder…’
Maar juist daar waar het schuurt, wordt het interessant. Blijkbaar zag ik God toch voornamelijk als een man. Toen ik het voor mezelf vaker zei, vaker probeerde, ‘God, onze Moeder’, veranderde er iets aan mijn godsbeeld. Het werd… zachter, vriendelijker. Ik moet het wel steeds blijven oefenen. Anders verandert God weer in een man. Nou ja, God niet natuurlijk, maar mijn beeld van God – de christelijke traditie zegt heel duidelijk dat God mannelijkheid en vrouwelijkheid overstijgt.
Het is misschien onmogelijk om een echt inclusieve taal te leren spreken. Dit is mijn kleine verhaal over hoe ik me bewust werd van de achterliggende gedachten, beelden en overtuigingen in onze woorden – misschien helpt het jou om ook scherper te gaan kijken.
P.S. Vul rechts je e-mailadres in, zodat je een berichtje krijgt wanneer ik een nieuwe blog publiceer!