(Dit artikel schreef ik in april 2017 en publiceerde ik al eerder op mijn vorige blog.)
Elke week als ik aanbelde bij haar voordeur en even niets hoorde, dacht ik: zou het zover zijn? Zou God haar gebeden hebben verhoord? Maar dan kwam ze aanschuifelen in haar bloemetjesschort, deed ze de deur open en brak haar gezicht open in een glimlach. Ze was er nog. Haar kleine Zuilense huis oud en doordrongen van sigarettenlucht en kattenharen, de muren vol geborduurde schilderijtjes en de tv altijd aan.
Ze had gevraagd om iemand die haar kon voorlezen uit de Bijbel. Want door alle pijn en door alle medicijnen en door alles waar ze nog meer last van had, kon ze zelf niet meer lezen. Ze kwam nooit in de kerk, vaag katholiek opgegroeid en ooit eruit uitgekickt door de Jehova’s getuigen, maar haar geloof was rotsvast. ‘Mijn lievelingsbijbelverhaal is Job,’ zei ze. En dat begreep ik: ‘Omdat Job ook zoveel moest lijden en toch bleef geloven.’ Ze knikte.
Als hoogopgeleide gelovige, opgegroeid in een kerk waar geloven niet ‘zomaar’ kon, keek ik altijd een beetje neer op mensen met een – in mijn ogen – simpel en oppervlakkig geloof. Voor mij moest geloven iets zijn wat goed doordacht was en waar je verstandig over kon praten of moest kunnen koppelen aan een bijzonder levensverhaal. Een beetje meewarig praatte ik over mensen die alleen maar geloofden omdat ze zo waren opgegroeid en nooit hadden nagedacht over de waarheid van dat geloof, of mensen die bepaald geen hoog iq hadden en waarvan ik stiekem dacht dat ze niet goed wisten waarom ze eigenlijk geloofden en dat dat geloof vooral veilig en rustig was en betekenis gaf aan een alledaags leven.
Ik vermoed dat er veel mensen zijn die zo denken over mensen met een eenvoudig geloof. Het is makkelijk weg te wuiven als iets dat aangeleerd is, een sprookje, verklaarbaar als het verlangen om te geloven in een happy end, een bijgeloof over de hemel en het hiernamaals. Als je je er een beetje in verdiept, weet je wel beter, is het heersende idee.
Maar toen ik dominee werd in een kerk waar voor de verandering eens niet alleen maar hoogopgeleide yuppen kwamen, ontmoette ik een andere realiteit. Dit was de plek waar ik met mensen sprak die geen lang verhaal konden vertellen over hun geloof, maar aan wiens ogen ik kon zien hoe diep het hen raakte. Ik begon de betekenis te zien van de energie die mensen stopten in het praktische werk voor de kerk en de kleine zinnetjes tussendoor waaruit ik kon opmaken dat God een grote rol speelde in hun – alledaagse – leven.
En toen ontmoette ik, via het buurtteam uit de wijk, de vrouw in het bloemetjesschort. Wat nukkig eerst, maar toen ik haar begon voor te lezen uit de boeken met Bijbelverhalen die ze ooit had aangeschaft, ontdooide ze. We raakten aan de praat. Over de positie van vrouwen, over de hemel, over haar ziek-zijn en pijn, over geloof en over politiek. Spraakzaam werd ze nooit, maar haar kleine zinnetjes over God en haar ogen die daarbij straalden, zeiden genoeg. En tegelijk merkte ik aan alles dat ik hier een mens had ontmoet voor wie het leven lood- en loodzwaar was. Ze was eenzaam. Familie had ze niet. Als haar tv kapot was, had ze letterlijk helemaal niets om te doen. Naar buiten kon ze niet alleen, van lezen kreeg ze hoofdpijn, haar hele lichaam deed pijn. Iedere dag opnieuw was een zware opgave.
‘Ik bid iedere avond als ik ga slapen dat er niemand mij en mijn katjes pijn doet,’ zei ze. ‘En dat God me bij zich haalt, zodat mijn pijn eindelijk over is.’ Naar de hemel verlangde ze vurig. ‘Dan sta ik daar, en gaat de poort open, en dan staat Jezus daar en ren ik op hem af en geef ik hem een dikke knuffel.’ Eenvoudig was haar taal. Kinderlijk, zou je misschien denken. Maar hoe vaker ik bij haar kwam, hoe meer ik geraakt werd door de diepte in haar woorden. Haar vertrouwen op God, haar verlangen naar liefde en vrede in de wereld, haar afkeer van de machtsspelletjes en het geweld op het nieuws, haar zorg voor de weinige mensen die ze om zich heen had. Geen moment gaf ze God de schuld voor haar zware en moeilijke levensweg. Als Job droeg ze haar lijden en bleef ze trouw aan haar God.
Ze wilde graag nog een paar keer naar de kerk. Ze werd opgehaald door verschillende van mijn gemeenteleden, en dan zat ze ogenschijnlijk stuurs te luisteren naar wat er gebeurde. Als ze me na de dienst een hand gaf, kwam weer die vertederende glimlach tevoorschijn en zei ze: ‘Je had zeker wel veel gedacht aan de verhalen die we samen hebben gelezen!’ En dat klopte, want we lazen samen de verhalen over het leven van Jezus, en daar ging het in de diensten ook over. ‘Dan zeg ik tegen Jezus: dat heb je maar weer mooi geflikt, dat ik weer naar de kerk kan.’
Vlak voordat het einde kwam, las ik met haar psalm 23 uit de Bijbel in Gewone Taal. ‘De Heer zorgt voor mij, Hij geeft me alles wat ik nodig heb. Ik ben niet bang, ook al is er gevaar, ook al is het donker om mij heen. Want u bent bij mij, Heer. U beschermt me, u geeft mij moed.’ Veel hadden we daar allebei niet meer aan toe te voegen. Bij het afscheid gaf ze me een knuffel en een kus.
Met degenen die haar hadden gekend, voor haar hadden gezorgd als vrijwilliger of professional, kwamen we samen in het crematorium. Met die kleine groep hielden we haar afscheidsdienst, toen eindelijk dat was gebeurd waar ze zo naar verlangde. Ik vertelde over Job en over haar grote geloof en bad een gebed. Haar oud-buurvrouw, die haar het langste had gekend en veel voor haar gezorgd had, zong een ontroerend lied dat mij en anderen diep raakte.
Ik moest huilen. Om de eenzaamheid, om het lijden, maar vooral om de puurheid van dit mensenleven. Om de diepte en de wijsheid van wat ik eerder zou hebben afgedaan als een simpel en oppervlakkig geloof. En omdat ik haar zag rennen door die hemelpoort, rennen naar Jezus, zodat ze hem eindelijk een dikke knuffel kon geven.