(Dit artikel schreef ik in november 2015 en publiceerde ik al eerder op mijn vorige blog.)
De kerk is een beetje een vies woord,’ zei hij tegen me. Hij werkte al een tijdje in de speeltuin van de wijk. Hij bedoelde het niet naar, eerder medelijdend. ‘De mensen hier uit de buurt willen niet de huiskamer van de buurtkapel gebruiken om bingo te spelen. Dat hoort bij de kerk, daar blijven ze liever vandaan.’
Ik had het twee weken eerder ook al meegemaakt. Er was een tienermeidenfeest in onze kerk, georganiseerd door vier buurtorganisaties. Ze hadden veel meiden verwacht, maar minstens de helft kwam niet opdagen. Reden: het feest was in de kerk. Niet in de kerkzaal weliswaar, maar het kerkgebouw was voor de ouders al reden genoeg om hun dochters niet te laten gaan.
De drempel van de kerk is hoog. Dat geldt niet alleen voor de allochtone buurtbewoners, die een islamitische achtergrond hebben. Het geldt ook voor de autochtone buurtbewoners, voor wie de kerk allang geen betekenis meer heeft. ‘De mensen zien jullie kerk als een soort fort, waarvan ze niet weten wat er binnen gebeurt,’ zei de buurtpastor.
Het hek om de kerk werkt ook niet echt mee. Dat staat er om vandalisme en vuil tegen te gaan, zeggen de beheerders van de kerk tegen me. Diezelfde kerkleden zijn mensen met een groot hart. Ze hebben veel over voor hun wijk, maar ze hebben tegelijkertijd hun handen vol aan het onderhouden van het gebouw. Dat is groot, te groot voor de kleiner wordende gemeente. En daarom zijn ze vooral binnen in dat fort te vinden.
Wat is er verkeerd gegaan? Op welk punt is de kerk de mist in gegaan? De kerk, die hongerigen voedt en dorstigen laaft, die doden begraaft, gevangenen bezoekt, vreemdelingen herbergt, zieken verzorgt, naakten kleedt. Hoe is de kerk een vies woord geworden?
Ik moet denken aan de maaltijd die we in onze kerk hielden met jong en oud. De ouderen vertelden over de kerk van vroeger. Dat de rijke boeren de dienst uitmaakten in de kerkenraad. Dat de arme families financiële steun kregen. Dat klinkt mooi, maar het betekent ook dat ze op het matje geroepen werden als ze een nieuwe jas droegen. Of een nieuwe hoed op hadden. Of als ze met een naaimachine iets probeerden bij te verdienen. Het was vernederend, vertelden mijn oude gemeenteleden.
Ik moet ook denken aan een andere maaltijd. Een maaltijd van christenen en moslims, van Nederlanders en Syriërs. De kerk was die avond een ontmoetingsplaats, een herberg, een plaats waar mensen even op adem konden komen, een plaats van gemeenschap. Geen drempel, geen vies woord. Een viering met mensen van verschillende religies in verbondenheid door het geloof in God.
Het is de uitdaging van deze tijd: dat we mensen de mogelijkheid geven (opnieuw) te ontdekken wat de kerk is. Geen fort met hoge drempel, maar een ontmoetingsplaats voor iedereen die op adem wil komen. Een plek om samen God te ontmoeten. Om brood en wijn te delen.