Als Nederlander in Engeland kan het gevoel je soms bekruipen dat in Engeland alles beter is. De geschiedenis is grootser, het wereldrijk machtiger, de filosofen en theologen beroemder, de literatuur invloedrijker, de wetenschap alomvattender. En zeker in Cambridge is dat overal zichtbaar. Alleen al in het departement waar Eelco werkt hangen rijen met foto’s van Nobelprijswinnaars die datzelfde enkele departement heeft voortgebracht. Op gebouwen in de stad hangen bordjes met teksten als ‘hier werd het eerste experiment gedaan dat ivf mogelijk maakte’. In de pub waar we regelmatig eten werd de structuur van het DNA gepresenteerd aan de pers. Het enorme King’s College blijft imponeren, hoe vaak je er ook langs fietst. Hier zingen de beste koren ter wereld, spreken de beroemdste wetenschappers en zijn de schaduwen van Isaac Newton, Charles Darwin, Stephen Hawking en ontelbaar veel andere grote namen nog zichtbaar.
Ik vind het echt fantastisch om in dit land te wonen. Ik houd van de cultuur en ik begin steeds meer te houden van de taal, die meer en meer in mij begint te wortelen. En hoe meer mijn liefde voor het Engels groeit, hoe meer ik me realiseer hoeveel ik hou van mijn moedertaal, het Nederlands.
Ik luisterde pas naar een aflevering van de podcast ‘De Eeuw van de Amateur’, waarin schrijver Arthur Japin te gast was, en het gesprek raakte plotseling aan deze ervaring.
Japin sprak namelijk over de liefde en hij vertelde dat hij, ondanks zijn onzekerheid op allerlei gebieden, de overtuiging bezat dat hij goed was in liefhebben. Veel mensen denken over liefde als iets dat op kan raken, iets waarvan je maar een bepaalde hoeveelheid hebt, en als je die eenmaal aan iemand gegeven hebt, dan is er niet meer genoeg voor een ander.
Zo werkt liefde niet, zei Japin. ‘Liefde is als de wonderbare vermenigvuldiging,’ zei hij. ‘Je kunt er van blijven uitdelen, het raakt niet op.’
De theoloog in mij veerde natuurlijk op bij die woorden. Want de wonderbaarlijke vermenigvuldiging is een verwijzing naar het bijbelverhaal waarin Jezus maar blijft uitdelen van een paar broden en vissen, totdat een enorme menigte van honderden mensen meer dan genoeg te eten heeft. Het is een fantastisch verhaal waarin ons menselijk denken over schaarste omgezet wordt in een feest waarin niemand tekort komt.
Die overvloed geldt niet alleen voor het liefhebben van mensen, dacht ik, terwijl ik naar Japins woorden luisterde. Het geldt ook voor de liefde voor taal.
Ik geniet van het luisteren naar een gesprek tussen twee Britten, met die prachtige uitspraak en heerlijke uitdrukkingen. Ik geniet ervan als ik aan een tafel met enkel Britten zit en merk dat ik nu bijna alles helemaal goed kon volgen, ook als er snel gepraat wordt en zinnen niet worden afgemaakt. Ik geniet van Britse tv-series als Doctor Who en the Great British Bake Off, met daarin allerlei Britse typetjes en accenten. Ik geniet van op straat lopen en halve gesprekjes opvangen. Ik geniet van het oude Britse dametje dat over haar nichtje ‘She is ever so good’ zegt en de man die ‘blimey’ zegt – wat ik tot nu toe alleen Ron Weasley in Harry Potter heb horen zeggen. Ik geniet ervan dat ik mensen bij de kassa of achter de bar eindelijk goed kan verstaan, hoe plat of binnensmonds ze ook spreken. Ik geniet ervan dat mijn woordenschat groeit en dat ik me helemaal op mijn gemak voel bij een een-op-een-gesprek. (Ik geniet minder van die vreselijke debatten in het Parlement over die drama-Brexit, maar dat is een ander verhaal.)
En tegelijkertijd… merk ik dat ik met nieuwe ogen naar mijn moedertaal kijk. Of, beter gezegd, met nieuwe oren ernaar luister. Want terwijl mijn vaardigheid in het Engels groeit, zo groeit ook mijn besef dat ik de taal nog lang niet vloeiend kan spreken. Ik voel me regelmatig echt beperkt in mijn communicatie met anderen. En als er dan vriendinnen op bezoek komen met wie ik wél in het Nederlands over de kerk en haar nuances kan praten, dan valt me opeens op hoe prachtig onze taal is en hoe heerlijk het is als je niet voortdurend hoeft te zoeken naar woorden. Ik luister naar podcasts met schrijvers en liedjesmakers uit Nederland en ik krijg opeens een sterke behoefte om naar alle mooie Nederlandse liedjes te luisteren, van Boudewijn de Groot en Stef Bos en Spinvis en Ramses Shaffy en Herman van Veen. Vervolgens denk ik: ik moet literaire Nederlandse klassiekers lezen. En ik lees en luister en geniet van de schoonheid van mijn eigen taal, de fijnzinnige woordspelingen, de associaties, de verwijzingen, de uitdrukkingen, de intelligente verwoordingen. Ik krijg nieuwe bewondering voor schrijvers en dichters en artiesten.
Hoezeer ook mijn liefde voor Engeland en haar rijke geschiedenis en bloemrijke taal groeit, het kan me er niet van weerhouden om intens te genieten van een mysterieus verhaal van mijn favoriete schrijfster Tonke Dragt en van de weergaloze onnavolgbare liedjes van Spinvis.
Je hoeft geen afscheid te nemen van je moedertaal om een nieuwe taal te kunnen omarmen. Er is geen eindige hoeveelheid liefde. Liefde kan vermenigvuldigen.